In Eindhoven was vorige week het STRP BIENNAL, screen on / no screen, in het Klokgebouw te zien. Of liever: te ondergaan. Een bombardement van voornamelijk digitale beelden, tot stand gebracht door een overvloed aan beamers en laserkanonnen op soms gigantische schermen.
Veel interactieve “beleving”.
Toen ik er rondliep moest ik natuurlijk denken aan de kunstenaar die aan de wieg heeft gestaan van het gebruik van video en beeldschermen in installaties: Nam June Paik. Het bekendst is zijn TV-Boeddha, die in allerlei variaties door hem is gemaakt.
Later, in de roes van de megalomane kunstproductie van de 80-er jaren werden zijn installaties steeds groter en imposanter. Ik herinner me een bijna eindeloze spiraal van beeldbuizen, die doorlopend kleurverschuivingen lieten zien en enorme stapelingen van Tv-toestellen (video-walls). In het Centre Pompidou in Parijs was de kelder waar je in kijkt vanuit de centrale hal, ooit door hem gevuld met monitoren, waarop, verdeeld over een oppervlak ter grote van een voetbalveld, de Franse (dus ook Nederlandse) vlag wapperde.
Over narcisme gesproken…
In Eindhoven waren de grote projectieschermen van Joanie Lemercier en James Ginzburg indrukwekkend. Een cyclus van 15 minuten in licht en geluid, In de omschrijving wordt het een verhaal van kosmos en architectuur genoemd met een anamorfose als hoogtepunt. Dat zag ik er niet in (de kosmos, witte wel, witte nie..) maar overdonderend was het wel!
Het andere, golvende, scherm van Zimoun, met ventilatoren en licht, was simpeler en zeker zo effectief.
De eenvoud van deze TV-Boeddha’s spreekt mij meer aan en eigenlijk zijn het de eerste selfies. Of skypen met jezelf. In Zenboeddhisme gaat het over Kensho: Ken: zien, sho: wezen; betekent het zien van de eigen ware aard. Als het gaat om zelfreflectie zijn camera en beeldscherm natuurlijk de ultieme apparaten om dat te verwezenlijken. What you get is what you see. Anders dan een zelfportret schilderen voor de spiegel.
Deze foto van Ed van der Elsken kwam ik dezelfde dag tegen in het Van Abbemuseum, waar een tijdelijk kabinet is ingericht met foto’s die hij in 1984 heeft gemaakt in het Natlab, in opdracht van Philips. Over beeldschermen en selfies gesproken…. Zijn kunstenaars per definitie verliefd op hun eigen (spiegel)beeld? Is elk kunstwerk een zelfportret? Geven zij in wezen zichzelf weer? Is elk boek autobiografisch?
In het Haags Gemeentemuseum zag ik o.a. een serie selfies van Anton Corbijn. Hij ontdekte dat hij in al die portretten die hij maakte iets van zichzelf tegenkwam, en daardoor ook steeds meer van zichzelf kwijtraakte. Om zijn verloren ik terug te vinden draaide hij dat in 2002 om.
In zijn geboorteplaats Strijen fotografeerde hij zelfportretten, waarbij hij zich inleefde in de persoonlijkheden die hij voor de lens had gehad, alleen nu niet achter, maar vóór de camera. Dat leverde een bizarre verwarring op en fileerde eigenlijk de essentie van het maken van beelden als spiegelingen van jezelf. Onlosmakelijk met elkaar verbonden: maker en product.
De tijdens de STRP Biennial uitgevoerde performance, bedacht door Katja Heitmann, ironiseert het narcistische IK-tijdperk (dat dus van alle tijden is) en heet: “selfiefy myself”
Het meest indrukwekkend in de STRP Biennal vond ik het kunstwerk van Fred Penelle en Yannick Jacquet (mécaniques discursives). Een lange wand waarop deels platte, deels ruimtelijke afbeeldingen en voorwerpen in samenhang met elkaar waren gemonteerd. Soms zelf bewegend, maar ook in schijnbeweging gebracht door projectie. Een intense “ervaring” waarbij je voortdurend niet weet waar je moet kijken, waar je naar kijkt en wat je ziet. Misschien gewoon een spiegeling van het dagelijks leven? Of van de makers?
Toch weer die grot van Plato?