In 1986 bezocht ik het huis met atelier van Theo en Nelly van Doesburg in Meudon. De tijdelijke bewoners waren Emo Verkerk en zijn vriendin. Het gebouw kon, ondanks de aanwezigheid van de huurders, bijna maagdelijk worden ervaren. Er hing of stond hier en daar wel een werkstuk van hun hand, maar dat viel in eerste instantie nauwelijks op. (Emo, bescheiden, vestigde meer de aandacht op een paar schilderijen van zijn vriendin dan op zijn eigen spaarzaam aanwezige werk).Het huis in Meudon vond ik indrukwekkend. Natuurlijk was het kleiner dan ik me had voorgesteld. Maar de ruimtes, de indeling, het hoge atelier en het licht ademden Van Doesburg en De Stijl.
Naderhand is vooral het werk van Verkerk mij bijgebleven. Waarschijnlijk omdat het huis van Van Doesburg voornamelijk herkenning was en ik de portretten van Emo Verkerk raadselachtig vond. En dat vind ik nog steeds.
In het Gemeentemuseum in Den Haag bij zijn overzichtstentoonstelling “Graag of niet” ervaar ik dat opnieuw. Ik zie eerst een vrolijke verzameling koppen, gelardeerd met zeegezichten en ruimtelijke vogelportretten. Maar als ik langer kijk, als het ware er doorheen kijk, ervaar ik vooral in elkaar overvloeiende beelden. Eerst lijkt het nog serieel ontologisch onderzoek in verf en vorm, maar dan wordt het gelukkig zo ontregelend, dat ik er nauwelijks nog deducerend naar kan kijken. Want dat is wat ik meestal doe: een totaalindruk opbouwen uit onderdelen. Maar nu wil dat maar niet lukken. Wel ontwikkelt zich een zeer aangename vermenging van Verkerks inlevingsvermogen en betrokkenheid bij wie en wat hij ziet met mijn eigen interpretaties. Er ontstaat geen totaalbeeld van een persoon of een onderwerp. En daarom blijft het me weer bezighouden, net als na het bezoek in Meudon. Er ontstaan in de tentoonstelling wel dialogen en er wordt geformuleerd en gelezen, maar wat ik onthoud wordt geen afgerond verhaal en houdt een open einde. Het werk blijft ook rondspoken tussen de meubels, die opgenomen zijn in de opstelling.
Aansluitend bekijk ik schrijversportretten in het Letterkundig Museum (het archief van Zwagerman was gelukkig nog niet te zien; grapje….). Ik beland in een heel andere wereld. Daar, waar woordfetisjisten zijn verbeeld, willen de hoofden maar niet samenvallen met de intenties van de teksten van de schrijvers.Voor zover ik ze ken, natuurlijk. Maar ook als ik ze niet ken, wordt ik er zelden nieuwsgierig naar. Strookt wat ik zie met het beeld dat ik heb gevormd van de persoon waarvan ik iets heb gelezen? Soms zijn er verwijzingen en attributen, maar dat bedoel ik niet. Ik probeer hetzelfde te ontdekken als bij Emo Verkerk. Of er beelden worden opgeroepen, nu vooral gevoed door taal. Er hangt een portret dat Verkerk maakte van Reve, en natuurlijk herken ik daarin weer die samenspraak. En ik ontdek nog twee portretten die in mijn beleving hetzelfde bereiken. De kop van W. F. Hermans, geschilderd door Alphons Freymuth en een gevoelig portret van een nog jeugdige Remco Campert, door Fritzi Harmsen van Beek. En dan ook nog een schilderij van Leo Vroman, maar dat is een zelfportret, dus dat geldt eigenlijk niet.
Nog meer kopzorgen, een dag later, in het museum Beelden aan Zee in Scheveningen. Het lijkt alsof ruimtelijke portretten het makkelijker hebben, directer aanspreken. Ze hebben geen last van de vertaling van 3-D naar plat. Houdt Verkerk daarom een zoektocht vanuit een plastisch gegeven, naar een tweede dimensie en van daaruit weer vaak terug naar een sculptuur? Zelfs ingebed in een installatie-achtige setting?
In Beelden aan Zee wordt ik niet gehinderd door voorkennis zoals bij het huis van Van Doesburg of herkenning (wie is dit?) zoals bij de schrijversportretten. Bij de koppen die mij het meest boeien gaat het om een poging een indruk van iemand te bewaren, een treffen van een karakter of de indruk die een persoon op de kunstenaar maakt. En het genie zit ‘m in het kenbaar maken van een persoon, zoals je iemand herkent aan het subtiele optrekken van een wenkbrauw of de abrupte beweging van een mond. Het mooist is dit te ervaren in de onlangs geopende Gipsotheek. Snelle schetsen, voorstudies en spontaan werk. Het lukraak doorelkaar opgestelde werk van heel uiteenlopende beeldhouwers op planken in rekken, blijft lekker doorspoken. Het heeft op mij dezelfde uitwerking als het werk van Verkerk. Het verschil: hij krijgt het in z’n eentje voor elkaar!
Mooie beschouwing, en goed te zien hoe je je Haagse bezoek hebt benut! Alleen die laatste zin, die begrijp ik niet goed. Of bedoel je dat Verkerk in zijn eentje voor elkaar krijgt waar anders de hele Gipsotheek voor nodig is?
Ja, dat bedoel ik!
wat een mooi geschreven beeldend verhaal.Emo Verkerk als buitelende schilder en Fritzi als een liefhebber van Remco Campert zoals hij vroeger eruit zag. Liefdevol en teer gedaan.Leo Vroman als birdy en nog veel meer. Vrolijk van geworden.
Wat een verrijking dat je dit blog bent begonnen, Peter! Prachtig hoe je woorden weet te geven aan essentie. Dank!