In de tentoonstellingen van Rothko, Heringa/Van Kalsbeek en Korstanje valt mij op dat door de opstelling en de belichting er eigenlijk sprake is van theater. Zonder acteurs weliswaar. Of is het een toneelvoorstelling waarin de kunstobjecten, statisch, acteren? Of als decor dienen voor de ambities van de tentoonstellingsmakers?
De schilderijen van Rothko, die in andere omstandigheden zelf licht genereren, worden door de harde LED-verlichting volkomen verblind. Ze kunnen het licht alleen nog maar direct terugkaatsen. De diepere verflagen, waarin het licht nauwelijks doordringt, worden volkomen gedood door de reflectie van het oppervlak. De harde schaduwen zorgen daarbij voor een extra, zeer storende, contour. Hier zijn de schilderijen decorstukken geworden. met de bezoekers als acteurs, vaak in de rol van gelovige aanbidder voor een icoon.
Het werk (in reproductie) van Rothko heeft dienst gedaan in het decor van een toneelstuk van John Logan: “Red”. In het stuk werkt Mark Rothko in zijn atelier aan een aantal wandbespanningen in opdracht van een exclusief restaurant, Four Seasons, in New York. De tekst was een conversatie tussen Rothko en zijn assistent over kunsttheorieën waarin de intrinsieke waarde van kunst (het is een commerciële opdracht voor Rothko) ter discussie wordt gesteld. In het stuk waren persoon en werk van Rothko onderwerp voor een regisseur/toneelschrijver om de dilemma’s en twijfels van een getormenteerd kunstenaar te tonen. In feite was beeldende kunst hier alleen aanleiding om een theatervoorstelling te realiseren.
Bij de tentoonstelling van kunstenaarsduo Heringa/Van Kalsbeek in het Stedelijk Museum Den Bosch is een theatrale belichting het uitgangspunt van de kunstenaars. De tentoonstellingsruimte is een zaal van 70 meter met een zwart plafond.
Een wand en de vloer bestaan uit een roze en een blauw vlak die verwijzen naar de overgang van dag naar nacht. De kleuren voor de tentoonstellingswanden zijn vergrijsd om de kleur van de kunstwerken sprekender te maken. De kunstwerken hangen/staan letterlijk in de schijnwerper. en zorgen voor een schijnwereld.
Naar mijn idee fungeren in deze opstelling de kunstwerken bewust als decorstukken. Of is er een decor bedacht waarin de kunstwerken mogen acteren. Maar zoals een acteur in een personage kruipt, en dus niet zichzelf speelt, is dan de vraag in hoeverre hier een kunstwerk nog autonoom is. tenzij je het totaal als “Gesamtkunstwerk” beschouwt. Op foto’s van het werk, gemaakt in hun atelier, blijft er dan ook weinig over van de afzonderlijke objecten. Ze zijn dan als een acteur zonder schminck en toneelkostuum. En dus niet meer als acteur (lees: kunstwerk) herkenbaar. En spelen geen rol meer.
In het Groninger Museum is op het eerste gezicht hetzelfde aan de hand met de opstelling van het werk van Maartje Korstanje. Maar daar blijft nog wel iets over van de objecten als je de belichting wegdenkt of, zoals ik deed, een foto met flits maakt, zodat het licht uit de spots word verzacht.
Bij Korstanje kun je in een aantal zalen wel spreken van een “Gesamtkunstwerk” omdat de afzonderlijke onderdelen duidelijk figureren in een geheel. In een samenhangende opstelling voor een totaalbeeld zorgen. Bovendien, in vergelijking met wat bepaalde materialen in een bepaald soort licht doen (verf bij Rothko, polyester bij Heringa/Van Kalsbeek), laat de belichting hier het materiaal (karton, papier maché) onaangetast.